»In den aanhoudenden strijd,” zegt Plateau1, »dien de dieren met elkander voeren, zoowel bij het licht van den dag als onder de beschutting van het nachtelijk duister, om hunnen honger te stillen of om het lot hunner nakomelingschap te verzekeren, zijn de wapenen tot den aanval niet alleen uit het gewone arsenaal genomen, zijn het niet alleen scherpe tanden, spitse klauwen, snijdende kaken, giftige stekels, meer of minder dikke pantsers, stekelige bekleedingen , stinkende vloeistoffen die uitgespoten worden. Al deze wezens, èn zij die ons het best gewapend schijnen, èn zij die wij voor de zwakken houden, verstaan de kunst om zich op allerlei manieren onkenbaar te maken, waardoor zij, als vervolgers, gemakkelijk dicht bij hun prooi kunnen komen, of, als vervolgden, in de gelegenheid zijn aan hunne vijanden te ontkomen. »Zij foppen de anderen door de kleur en de snit van hun kleed, door de houding die zij aannemen in den toestand van rust, door eigenaardige bewegingen, wanneer zij loopen of vliegen. Talrijk zijn de dieren, die de kleur aannemen van het loof; vele hullen zich in den gekleurden mantel van het muurwerk, of vertoonen de matte tinten van de rotsen, van de schors der boomen, van het zand, enz.