A. Koppootigen (Cephalopoda). Deze dieren maken vooral van twee middelen ter hunner verdediging gebruik. Zij spuiten een donkerbruin vocht uit, dat het water troebel maakt en hen verbergt, èn zij kunnen verschillende kleuren aannemen. Wanneer een z.g. Inktvisch wordt vervolgd, dan spuit het dier door den zoogenaamden trechter, die met de wijde opening in de mantelholte uitkomt en met do nauwe zich onder den kop opent, een donkerbruin vocht (sepia), als een dichte wolk, in de richting van zijn vijand, waardoor het water langen tijd troebel blijft, terwijl voor het dier de gelegenheid ontstaat om gemakkelijk te ontsnappen zonder vrees voor verdere vervolging. Dit vocht bevindt zich in een onparige, in de lichaamsholte gelegen klier, wier uitloozingsbuis nabij de anale opening gevonden wordt. Bovendien overtreffen deze dieren alle anderen in hun vermogen om allerlei kleuren aan te nemen. Niet alleen dat zij de kleur van hun huid zoo nauwkeurig mogelijk in overeenstemming kunnen brengen met hunne omgeving of met de plaatsen waarin zij zich verschuilen, maar elke psychische prikkel kan ook de oorzaak worden van een prachtig kleurenspel. Snel ziet men verschillende kleuren, geel, bruin, violet, purperrood, zilverwit op elkaar volgen en dat kleurenspel is ook weder verschillend, naar gelang van de soort waartoe het dier behoort. De oorzaak van dit kleurenspel moet ook hier worden gezocht in met verschillend gekleurde stoffen gevulde cellen in de huid, die door de werking van straalswijs gerangschikte spiervezelen zich kunnen uitzetten en samentrekken en die zeer snel en krachtig werken. De Kraak (Octopus), die gewoonlijk zich verbergt tusschen de uitstekende deelen der rotsen, verandert slechts weinig van kleur; toch wordt de kleur helderder als het dier aan het zonlicht is blootgesteld of als het uit zijn schuilhoek te voorschijn komt om over de steenen te kruipen; doet men een poging om het dier beet te pakken, onmiddellijk wordt de kleur van de huid zeer donker, de verhevenheden , die op de huid voorkomen, richten zich op en dikwerf spuit het een straal donker vocht uit. Schijnt het dier door het eerste zijn vijand schrik te willen aanjagen, door het laatste maakt het zich onzichtbaar. De Dwerg-Inktvisschen (Sepiola), die op zandigen bodem leven, zijn volkomen doorschijnend; worden zij vervolgd, dan bewegen zij zich snel en met rukken achterwaarts; plotseling worden zij zwart van kleur en spuiten een kleine straal van zwart vocht uit; terstond daarna wordt de kleur weder licht. Door een geweldigen sprong naar achteren brengen zij zich buiten het bereik hunner vijanden om zich òf op het zand neer te zetten, òf zich daarin te verbergen. De vijand zal zich door die krijgslist laten beet nemen, bij zal in de zwarte wolk gaan zoeken, terwijl de Sepiola reeds ver verwijderd is. De Inktvisschen handelen op dezelfde wijze.