Gedurig noopt ons de natuur tot de erkentenis, dat ons begrip beperkt, ons weten gering is. Eene eerste, oppervlakkige beschouwing leert ons dikwijls verschijnselen kennen, waarvan wij de oorzaak niet bevroeden; aan een voortgezet en naauwkeurig onderzoek gelukt het dan niet zelden van de verschijnselen tot de oorzaak op te klimmen. De volhardende en rustelooze arbeid van de beoefenaars der wetenschap heeft veel, wat aanvankelijk geheel raadselachtig was, epgehelderd, heeft veel, wat geheel verborgen was, aan het licht gebragt; wij mogen met welgevallen de talrijke uitkomsten nagaan, die nog voortdurend worden verkregen en zoowel voor de wetenschap als voor ons maatschappelijk welzijn gewigtig zijn; wij mogen er aansporing door ontvangen om op den ingeslagen weg voort te gaan: toch kunnen wij ons niet op onze kennis verheffen, want bij iedere schrede voorwaarts blijkt het op nieuw, hoe vele geheimenissen nog te ontsluijeren, hoe vele mijnen, welker aanwezen vroeger geheel onbekend was, nog te ontginnen zijn; telkens wordt ons als het ware toegeroepen, dat alleen onvermoeid voortwerken ons ware wetenschap kan aanbrengen. Inderdaad, hoe dieper en meeromvattend onze kennis wordt, des te meer vestigt zich de overtuiging, dat al mogten wij eindelijk uitvorschen, hoe alles in de natuur is ingerigt, hoe het een van het ander af hangt, ons toch verborgen zal blijven, waarom, met welk doel alles aldus en niet anders is ingerigt. onderzoekingen, in het laatste tiental jaren over de ingewandswormen volbragt, leveren voldingende bewijzen voor de waarheid van hot gezegde. Wèl is het ons ook thans nog, evenzeer als vroeger, geheel en al onbekend, welke rol deze wezens, die in andere dieren en ten hunnen koste leven, in de natuur spelen; wèl weten wij nog in geenen deele, waartoe zij in het leven getreden zijn, maar vóór de bedoelde onderzoekingen was ook de wijze van ontstaan dezer dieren een der grootste raadsels, die de wetenschap had op te lossen. Eerst de laatste tijd heeft den sluijer voor een goed deel opgeheven, die zoo lang onaangeroerd was gebleven. Het voortgezet onderzoek heeft niet alleen belangwekkende en verrassende uitkomsten opgeleverd, maar belooft ook goede vruchten voor de maatschappij te dragen. Hier wordt ons als het ware met den vinger aangewezen, dat de natuur, zelfs in hare minst geachte schepselen, een waardig voorwerp is onzer beoefening, dat hare geheimste werkingen moeten bespied worden en dat aan volhardend streven de belooning niet ontgaat.