In 1844 verscheen de inauguraal-dissertatie van Dr. WILHELM SCHWAAB, die de zaak grondig behandelde en eene theorie leverde, welke geruimen tijd als de alleen juiste is aangemerkt. Wij zijn daarom verplicht haar ietwat uitvoerig te vermelden. SCHWAAB vat de zaak aldus op. De opstijgende luchtstroom, die veel waterdamp met zich voert, zal, als hij eenigen tijd aanhoudt, eene drukkende hitte veroorzaken, en de lucht, een slechte warmtegeleider als zij is, geheel verzadigen. Dit geschiedt vooral bij steeds helderen hemel. Is de bovenlucht verzadigd, dan ontstaan er, bij steeds voortgaanden toevoer van damp, wolken. Hierdoor komt warmte vrij, die het onaangename gevoel veroorzaakt, dat de mensch, gedurende de vorming eener onweersbui, ondervindt. SCHWAAB verdedigt nu de stelling: er kan bij een onweer geen hagel ontstaan, als niet een koude luchtstroom in de onweerswolken indringt. Dit indringen kan geschieden: 1° door het inzinken van koude luchtlagen uit het bovengedeelte der atmosfeer; 2° door een ijskouden luchtstroom, die uit noordelijke streken komt aanstormen, en reeds vóór de vorming der onweersbui zijne richting naar dit punt verkregen had. Deze luchtstroom kan: hetzij zich boven de bui uitbreiden, en daarin later neerzinken, óf door de wolk heenbreken, òf eindelijk onder de wolk dóórstroomen, vooral als zijne richting reeds eenigszins geneigd was ten opzichte van den horizon.