Eenigen lijd geleden vond ik in een oud boekje, in de bibliotheek van het Rijks-Herbarium verscholen, een brief van onzen beroemden ANTONY VAN LEEUWENHOEK en waarschijnlijk zou ik nooit op de gedachte gekomen zijn, hierover in een tijdschrift iets mee te deelen, als niet een groot toeval mij een poosje later jaargang 1906 van dit tijdschrift in handen had gespeeld, in welken jaargang (blz. 57) een stukje met ditzelfde opschrift mijn aandacht trok. De heer A. J. SERVAAS VAN ROOYEN publiceerde hierin eenige brieven uit het legaat van Dr. L. BLEEKRODE, aanwezig in het Gemeente-museum te ’s Gravenhage, welke brieven handelden over twee onderwerpen: »De beweginge van den Aertkloot« en »Vliegjens, die haar voetsel halen uijt een groote Rusp.« Daar de door mij gevonden brief ook dit laatste onderwerp behandelt en met genoemd stukje in verband staat, schijnt het mij niet overbodig, hier met een paar woorden nog eens het een en ander te zeggen over den brief uit het legaat van Dr. BLEEKRODE, die over dit onderwerp handelt. Deze brief werd geschreven op 12 Juli 1695 aan een »Hoogh geleerde Heer« en begint aldus: »UEd. aangename van den 30e Meij is mij wel geworden, waar inne gesien, dat UEd. sig niet kan voldoen omtrent het vliege nest, als sijn selven inbeeldende dat het niet en is te samen gestelt door verscheijde wormkens, die sig in compagnie sijn vervoegende, maar alleen van een enkelde oorzaak«. Daarna maakt Leeuwenhoek den Hooggeleerden Heer opmerkzaam op het feit, dat er wel kleine rupsen zijn, die zich met een gemeenschappelijk spinsel omhullen, waarbinnen ieder zich nog afzonderlijk inspint en vervolgens van een dergelijk geval, hem door »seker medicina doctor uijt Seeland« gemeld. Hij eindigt zijn brief met de woorden: