De meeste visschen stuwen zich in het water met hun staartvin voort, en gebruiken hunne overige vinnen (borst- en buikvinnen, rug- en aarsvin) voornaamlijk tot regeling hunner bewegingen. Er zijn er echter ook die zich op geheel andere wijze voortbewegen. Bij de Naaldvisschen (Syngnathus) en het zoogenaamde Zeepaardje (Hippocampus) is de rugvin het voortbewegings-werktuig, terwijl de overige vinnen hetzij ontbreken of zeer klein zijn. In die rugvin grijpt eene snelle, golvende beweging plaats, van het eene einde naar het andere. Die beweging geschiedt in de richting eener spiraallijn, ongeveer op de wijze van de bekende Archimedische schroef, en daardoor wordt het lange en dunne lichaam van den visch voortbewogen. Er is echter nog een andere visch van eene geheel andere gedaante, namelijk de fraaie Zonnevisch (Zeus faber), die zich op eene geheel dergelijke wijze voortbeweegt, gelijk de heer SAVILLE KENT onlangs gelegenheid had waartenemen aan een exemplaar, dat zich reeds eenige weken in het aquarium te Brighton ophoudt. In het algemeen zijn de bewegingen van dien visch langzaam, en dikwijls blijft hij uren lang stil op den bodem liggen, als het ware leunende tegen een of ander uitstekend rotspunt. Alleen wanneer hij zich hooger in het water verheft, kan men waarnemen dat de geheele voortbeweging geschiedt door de regelmatige golvende beweging van de teedere vliezen der achterste rug- en aarsvinnen, geheel op gelijke wijze als bij de Naaldvisschen. De lange draadvormige voorste rugvin, de borst- buik- en staartvinnen blijven volkomen bewegingloos daarbij. Op deze wijze sluipt de visch als het ware voort, op zijn prooi toe, die in zijn wijd geopenden mond verdwijnt voordat het slachtoffer de nadering van zijn vijand bemerkt heeft. (Nature, 31 Julij 1873 p. 264).