Men weet reeds lang dat door termieten in de binnenlanden van Afrika gebouwde, heuvelvormige nesten eene buitengewone hardheid en vastheid hebben, zoodat zij niet zelden de plaatsen zijn waarop de buffels staan die de wacht houden. Een nieuw bewijs daarvan is onlangs medegedeeld door den heer J. CALLOL, die op zijne reis in Brazilie , de Vlakten, welke zich ter weerszijden van de zich in de Parano uitstortende Arroyo del Bey uitstrekken, talrijke, niet zeer groote termieten-woningen zag, die zich als kleine, 25 tot 30 centimeters hooge heuveltjes boven den bodem verhieven. Noch hij zelf noch de hoeven van zijn paard lieten daarop eenigen indruk achter. Hij lostte er op 5 meters afstand zijn geweer op, dat geladen was met hagel n° 6 Het eenige uitwerksel was, dat de dicht opeen gehoopte hagel, tot op ongeveer 2 centim. diepte, een klein gedeelte van den wand vernielde en tot stof deed verstuiven. Al de hagelkorrels werden aan den voet der massa teruggevonden; zij waren misvormd, eenige tot dunne plaatjes geworden. Op een andere termieten-woning schoot hij op tien passen zijn met een kogel geladen geweer af. De kogel drong er in tot op eene diepte van 15 centimeters, doch was daarbij zelf veranderd in een biconvexe lens, die slechts half zoo dik was als de oorspronkelijke middellijn. Slechts met veel moeite gelukte het hem deze woningen te openen. Hij beproefde het eerst met een mes, maar na een kwartier uurs hard werken had hij niet meer dan eene groeve van 7 tot 8 centimeters diep gemaakt en was toen zoo moede en badende in zijn zweet, dat hij het werk moest opgeven. Alleen met een bijl gelukte het hem door verscheidene goed gerichte slagen de woning in vier of vijf stukken uiteen te doen springen. Zoo opende hij er achtereenvolgens een tiental. Het bleek toen dat het inwendige der woning evenzoo was ingericht als reeds sedert lang van elders bekend is. Er bevonden zich daarin tallooze holten en gangen, die binnenwaarts ruimer werden en alle door termieten , arbeiders en soldaten en hunne larven, bewoond werden. In een der binnenste grootere holten werd de koningin, de algemeene moeder der kolonie, aangetroffen. (Journal de Zoologie, 1877, T. VI, p. 392).