Wanneer men de geschiedenis der beschaving gedurende verschillende tijdperken en bij verschillende volken raadpleegt, dan bespeurt men alras dat haar vorm en toestand vooral afhankelijk zijn van en als het ware bepaald worden door de heerschende denkbeelden. Niet de welvaart der natiën, niet de uiterlijke vormen van beleefdheid, van hetgeen men een beschaafd gedrag noemt, zelfs niet de hoeveelheid opgezamelde kennis, voor zoover deze zich tot enkel feiten bepaalt, zijn als maatstaf te beschouwen voor den trap dien de beschaving werkelijk bereikt heeft. Deze wordt alleen weerkaatst in de denkbeelden die allengs op den voorgrond zijn getreden, om wellicht in den loop der tijden weder plaats te maken voor andere denkbeelden, andere ideën, andere idealen, die op hunne beurt eenen overheerschenden invloed zullen uitoefenen. Het getal dergenen, van wie zulke denkbeelden uitgaan, is ten allen tijde gering geweest. De zoodanigen treden als leeraars en leiders op, terwijl anderen, wier denkvermogen minder ontwikkeld is en die overal en ten allen tijde de meerderheid uitmaken, hen eenvoudig volgen en de nieuwe denkbeelden, welker gegrondheid zij wel is waar dikwijls niet ten volle kunnen beoordeelen, maar die hun toch om daarbuiten gelegen redenen toelachen, geloovig aannemen, ofschoon wederom anderen, op vaak even weinig afdoende gronden, deze verwerpen en als kettersche dwalingen beschouwen, die met alle macht moeten worden tegengegaan en, zoo mogelijk, uitgerooid.