Meer dan andere insecten hebben steeds de vlinders het menschelijk oog bekoord. Boven alle andere trokken zij immer de aandacht door hun teer-fijnen bouw en hun kleurig schubbenkleed. Hierbij voegde zich, als gevolg van de dikwijls weinig verborgen levenswijze der larven, nog eene andere aantrekkelijkheid: de gemakkelijke waarneming hunner metamorphose, der verrassende tegenstelling tusschen de trage, kruipende rups en den snelwiekigen vlinder. Aan tegenstellingen, en aan sterke tegenstellingen als deze allereerst, is echter een nadeel verbonden: zij laten n.l. wel eens wat weinig aandacht voor het tusschenliggende over. Niet dat die tusschen- of overgangsvorm van rups op vlinder, van de larve op de imago, onder de onbekende zaken geteld moet worden. Maar verder dan tot eene oppervlakkige, uiterlijke bekendheid met zulk een dikwijls bruin gekleurd, langwerpig voorwerpje, afgerond aan het eene, toegespitst aan het andere einde, gaat het dan toch meestal niet. En zelfs de entomologie, die er dan toch de naaste toe is, heeft langen tijd de uiterlijk weinig aantreklijke pop wel wat op den achtergrond gehouden. In het voor enkele jaren verschenen hoofdwerk over de Nederlandsche insecten in het algemeen van den heer J. TH. Oudemans acht de auteur het dan ook blijkbaar nog niet overbodig om in eene noot op het groote belang en de waarde van de studie der vlinderpop te wijzen, meer in het bijzonder ook voor de kennis van de natuurlijke verwantschap der soorten. Hoe stelt men zich voor, dat zulk een zonderling stadium in het dierenleven, als de pop, ontstaan zal zijn? Van de hedendaagscho insectensoorten worden op goede gronden de (ongevleugelde) Campodidae beschouwd als degene, die het minst van het oorspronkelijke type zijn afgeweken. De Campodidae nu vervellen wel herhaaldelijk, doch deze vervellingen voeren niet tot eene aanmerkelijke uiterlijke vormverandering: de oudere en de jongere dieren blijven op elkander gelijken. De insecten, uit zulke oorspronkelijke typen ontstaan, verkregen door voortgaande ontwikkeling en aanpassing nieuwe vormen en eigenschappen. Oude en jonge dieren der zelfde soorten gingen dientengevolge aldoor meer verschillen. Zoolang nu die verschillen binnen zekere grenzen bleven, konden zij nog door langzame vervorming tijdens den groei tot stand komen. Maar bij de steeds voortgaande specialisatie (men denke hierbij in de eerste plaats aan het ontstaan van de vleugels) werd het contrast ten laatste zoo groot, dat een tusschenvorm, zonder beweging on voedselopneming, noodzakelijk werd om de ingrijpende vervorming te kunnen voleinden. Zoo ontstond de pop. Toen deze er eenmaal was, kon de specialiseering van larve en volwassen dier natuurlijk veel vrijer gaan doorwerken en twee van elkander afvoerende wegen inslaan. De specialiseering van de larve kon zich voortaan richten op de voedselopneming, die van de imago op de instandhouding en uitbreiding der soort.