Even als de kometen en vallende sterren, de vulkanische uitbarstingen en onweders, behoort het Noorderlicht tot die natuurtooneelen, welke door het indrukwekkende en schijnbaar toevallige hunner raadselachtige verschijning reeds van oudsher de belangstelling en weetgierigheid van den beschouwer hebben gaande gemaakt. En die weetgierigheid is juist met betrekking tot het noorderlicht tot op heden nog wel het minst van allen bevredigd, niettegenstaande de meest uiteenloopende hypothesen, die tot verklaring van het verschijnsel zijn opgesteld geworden. Onder dezen zijn het oudst de theoriën, waarin brandbare gassen of dampen, die, tot in de hoogste streken der atmosfeer opgestegen, aldaar zouden ontbranden, eene hoofdrol spelen. Twee meeningen zijn er echter, die gedurende de laatstverloopene eeuw den meesten opgang gemaakt en ten slotte meer of minder gezag verkregen hebben. De eene, afkomstig van CANTON, en voorgestaan door BECCARIA, PRIESTLEY en anderen, houdt het noorderlicht voor eene werking der aardsche elektriciteit, die òf aan de polen uit-, òf door den dampkring van pool tot pool overstroomt.