Het elektrisch verlichten van steden is een vraagstuk, dat in den laatsten tijd hoe langer hoe meer op den voorgrond treedt. Zoowel de elektro-dynamo-machines als de boog- en gloeilampen hebben een zoodanigen graad van volmaaktheid verkregen, dat er hoegenaamd geene technische bezwaren meer bestaan, om het elektrisch licht van een centraalpunt uit aan de consumenten te leveren; slechts redenen van finantieelen aard kunnen de algemeene invoering van het elektrisch licht als stadverlichting nog in den weg staan. Een groote vooruitgang op dit gebied is de uitvinding der zoogenaamde transformatoren of secundaire generatoren. wier doel en werking in het volgend opstel mogen worden verklaard. Het systeem van EDISON, die het eerst bovengenoemd vraagstuk praktisch oploste, bestaat, zooals bekend is, daarin, dat de elektrische stroom door een geheel net van geleidingen, dat onder het plaveisel der straten zorgvuldig is aangebracht, naar de verschillende huizen wordt aangevoerd, op de wijze zooals in fig. 1 is aangegeven. De elektrische stroom door de dynamo-machine (M) opgewekt, wordt door zeer dikke kabels in dit dradennet geleid en vertakt zich zoodoende in de verschillende straten, in de huizen en eindelijk in de lampen. De kosten van deze onderaardsche geleidingen zijn zeer aanzienlijk en maken een der voornaamste posten uit op de begroeting van een elektrisch centraalstation. Vooral wanneer men gedwongen is het centraalstation op eenigen afstand van het te verlichten stadskwartier aan te brengen, kunnen deze kosten zoo groot zijn, dat men onmogelijk met andere lichtsoorten kan concurreeren, hoe groot de voordeelen van het elektrisch licht boven andere lichtbronnen anders ook mogen zijn.