Het weekdier, dat wij in noordwestelijk Europa gewoon zijn oester te noemen, wordt met den latijnschen naam Ostrea edulis, L. aangeduid. Van nature komen er in de Noordzee en in de verschillende inhammen en golven dier zee aan onze kust geen andere oesters voor dan die tot de bovengenoemde soort belmoren. Alles wat wij omtrent het samenstel der oester in het eerste hoofdstuk hebben medegedeeld en wat wij thans over de levensomstandigheden, onder welke de oester het best schijnt te gedijen gaan vermelden, moge in vele opzichten ook voor andere oestersoorten doorgaan — meer bepaald geldt het slechts voor de eene bovengenoemde soort. Onze oester dan heeft een tamelijk verre geographische verspreiding: men vindt haar aan het noordelijk gedeelte der kust van Spanje tot op de hoogte van Vigo, langs de geheele westkust van Frankrijk, aan beide zijden van het Kanaal, rondom de kust van Groot-Brittanje en Ierland; noordelijk reikt zij tot de Shetlandsche eilanden en aan de Westkust van Noorwegen tot aan het eiland Tränen niet ver van den Poolcirkel. In de Noordzee treft men haar op zeer verschillende punten, die gewoonlijk niet ver van de kust verwijderd liggen, aan. Zoo ook op verschillende plaatsen nabij de vaderlandsche kust.