Als alle zoogdieren, zijn ook katten aan ziekten onderworpen. Haar le verzorgen is dan dikwijls moeielijk, want naar het schijnt vermijdt het zieke dier gaarne de nabijheid van den mensch; het weigert geneesmiddelen in te nemen of braakt deze weder uit, terwijl de gewoonte der kat om de huid te lekken het zeer gevaarlijk maakt van zalven gebruik te maken, aangezien deze niet zelden giftige bestanddeelen bevatten. Evenals bij den mensch is het ook bij de huiskat beter, ziekten te voorkomen dan te genezen. Vooral drage men zorg, dat het de dieren niet ontbreke aan een warm leger. Katten zijn zeer gevoelig voor warmte, en allerlei ziekten kunnen ontstaan, niet het minst bij jonge dieren , wanneer zij in dit opzicht verwaarloosd worden. De eenige ziekte, waardoor kranke katten voor den mensch gevaarlijk kunnen worden, is de dolheid. Waarschijnlijk ontstaat deze vreeselijkste van a;;e ziekten niet spontaan bij de kat, doch slechts wanneer het dier door een van watervrees bevangen hond wordt gebeten. Een middel tot genezing kent de wetenschap niet. Het dier dat teekenen van dolheid vertoont moet dadelijk worden afgemaakt. Daar de hoektanden van de kat langer zijn dan die van den hond is de beet van het eerste dier gewaarlijker, want de kans dat het gif met ons bloed in aanraking kome wordt grooter. Gelikkig behooren dolle katten tot de zeldzaamheden. Gelijk bekend is eten katten slechts zelden doode muizen. De gevallen waarin katten zijn gestorven door het eten van knaagdieren, die hun dood te wijten hadden aan het gebruik van door rattekruid vergiftigd koorn, behooren dan ook tot de uitzonderingen. Zeer vele zoogdieren herbergen parasieten. Het menschelijk lichaam zoude volgens den jongsten schrijver over dit onderwerp, (O. VON LINSTOW, Compendium der Helminthologie, 1878) aan niet minder dan acht-en-dertig wormen ter woonplaats verstrekken. Ook de kat heeft veel te lijden van ingewandswormen. Voornamelijk herbergt zij in de maag en in de dunne darmen een spoelworm, die door de dierkundigen met den naam Ascaris Mystax wordt bestempeld en tien centimeters lang en een tot twee millimeters dik wordt. Somtijds treft men in de dunne darmen een anderen worm aan, die eenige overeenstemming vertoont met den lintworm van den mensch en die tot dertig cm. lang en vier tot acht mm. breed kan worden. Hij draagt den naam van Taenia crassicollis; een andere kleinere soort, die het darmkanaal der kat bewoont, heet T. elliptica. Enkele malen heeft men in hare ingewanden een worm aangetroffen, die veel gelijkt op den bij den mensch voorkomenden Botriocephalus lalus, een dier hetwelk een lengte van 1.50 meter kan bereiken. Door proefnemingen heeft men bewezen, dat Taenia crassicollis, de dikhalzige lintworm, ontstaat uit een blaasworm, die de lever van de muis bewoont en ongeveer zoo groot is als eene erwt. Wanneer de kat een muis eet, wier lever deze blaaswormen bevat , ontwikkelt zich de dikhalzige lintworm in het darmkanaal van de kat uit dien blaasworm , dien men vroeger Cysticercus fasciolaris noemde. De blaasworm in de muis is haar oorsprong dus verschuldigd aan de eieren van den dikhalzigen lintworm, die met de uitwerpselen der kat buiten haar lichaam geraken en door de muis gegeten worden.