Volgens BREHM blijft het rendier in Skandinavië beperkt tot de naakte bergtoppen en daalt het nimmer af tot de woudstreken. Slechts om van de eene bergkruin naar de andere te geraken, waagt het zich in streken lager dan 800 M. of in moerasgronden, en angstvallig vermijdt het daarbij de bosschen. PALLAS en WRANGEL daarentegen vermelden, dat dit dier in Siberië nu en dan zijn verblijf houdt in de wouden en geregelde tochten onderneemt. Tegen ’t begin der maand Juni zouden de rendieren in groote troepen de bosschen verlaten, alwaar zij een schuilplaats vonden tegen de winterkoude; zij verhuizen dan naar meer noordelijke streken, alwaar zij overvloed vinden van voedsel, vooral van rendiermos en tevens beveiligd zijn tegen de steken der muggen, die, in dikke, de zon verduisterende zwermen rondvliegende, de arme dieren met wonden overdekken. Tegen dezen tijd zijn zij mager; komen zij in het najaar terug, dan zijn zij vet en leveren een heerlijk voedsel op. Hun aantal bedraagt in sommige jaren duizenden, in troepen van 2 à 300 individuen verdeeld, die dicht bijeen allen denzelfden weg volgen. Moeten zij eene rivier overtrekken, dan kiezen zij de meest geschikte plaatsen uit en zwemmen, dicht aaneengesloten, met veel vaardigheid naar den overkant. Voorzeker, een aantrekkelijk schouwspel! In Noorwegen en Zweden evenwel trekt het rendier niet; het vindt hier steeds op de Fjelden al wat het noodig heeft. In den zomer voedt het rendier zich met geurige alpenkruiden, de bladeren en bloemen van den sneeuwranonkel, Ranunculus nivalis, Oxalis-soort, het zeepkruid (Saponnaria), eene enz. In den winter krabt het met zijn hoeven het rendiermos (Cladonia rangiferina) van onder de sneeuw te voorschijn, of eet andere soorten van korstmossen, waarmede de steenen bedekt zijn. Daarbij is het een liefhebber van de knoppen en jonge uitspruitsels van den dwergberk; andere berksoorten raakt het rendier niet aan. Hot graast ’s morgens en ’s avonds; omstreeks het midden van den dag legt het zich neder om te herkauwen, ’t liefst op of in de nabijheid van sneeuw of ijs.