In den zuidoostelijken hoek van Californië ligt de beruchte Coloradowoestijn, die, 40000 vierkante kilometer groot, de Spanjaarden bij hun eerste komst met schrik vervulde. Eerst in de 2e helft der vorige eeuw heeft, met den Zuidpacific-spoorweg die een gedeelte van de woestijn doorsnijdt, de beschaving hier hare intrede gedaan. Vreemd ziet de reiziger op, die voor ’t eerst in vliegende vaart door dit zonderlinge land spoort, den opgedroogden bodem van een ouden zeeboezem, die ongeveer 100 meter beneden het oppervlak van den Oceaan ligt. De bodem is zeer zoutrijk en ter winning van dit zout vestigde zich hier een kleine kolonie. In Juni 1891 ontstond midden in deze woestijn een meer, dat binnen eenige weken bij de 50 K.M. lang en 13 K.M. breed werd: de Colorado, die in zuidelijke richting langs den oostelijken rand der woestijn stroomt, had hare oevers ondermijnd en doorbroken. Door dien geweldigen watervloed kreeg de woestijn een geheel, ander aanzien en karakter; over de watervlakte streek een frissche koelte en de oevers werden groen door plantengroei. Doch dit tooverwerk hield geen stand. Daar de watertoevoer ophield, begon reeds in ’t volgend jaar het meer door de verdamping zichtbaar in te drogen; het gras verdorde en binnen weinige maanden was van ’t heele meer niets meer over dan een schitterende witte zoutkorst, die van 3—20 c.M. dik was.