Naar bekend is, verkrijgt men in de gasfabrieken als bijproduct o. a. een zwart olieachtig vocht, de gas- of steenkolenteer, dat niet alleen als zoodanig onderscheidene toepassingen gevonden heeft, maar bovendien het uitgangspunt geworden is voor een gewichtigen tak der chemische nijverheid. ’t Geheele aantal chemische lichamen daaruit afgezonderd — hoofdzakelijk verbindingen van kool- en waterstof en voorts van deze elementen met zuurstof, met zwavel en met stikstof — bedroeg in 1886 reeds een 80-tal, noemt elk jaar toe en zal nu stellig wel bij de honderd bedragen.