A. E. SHIPLEY te Cambridge verhaalt in Nature, (nummer van 1 Jan. 1903), dat hij van majoor BURDON van de Cameron Hooglanders, bladen ontving, door hem medegebracht uit Noord-Nigerië, West-Africa, die, volgens onderzoek te Kew ingesteld, afkomstig waren van een labiaat: Ocimum viride, WILLD. Genoemde majoor had de plant op zijn beurt van kapitein LARYMORE te Lokoja, (N. Nigerië), die, vernomen hebbende, dat de bevolking aldaar zeer weinig last had van moskieten, waartegen zij zich beschermden door middel van een plant, daarvan eenige exemplaren om zijn bed had geplaatst. Terwijl hij in ’t zelfde huis vroeger veel last ondervonden had van moskieten, was bij sedert daardoor in ’t geheel niet meer geplaagd. Ocimum viride behoort tot hetzelfde geslacht als de ten onzent in tuinen gekweekte Basilicum, (Ocimum Basilicum) en is een overblijvende plant, die van 3—6 voet hoog wordt. De bladen zijn, even als van vele andere lip-bloeraen, balsemgeurig.¹ De sterke geur naar thym openbaart zich vooral als men de bladen fijn wrijft of er op kauwt. De plant is in het deel van de »Botanical Register 1823” afgebeeld, onder den naam van »Ocymura febrifugum” of »Siërra Leone Fever plant” en dokter ROBERTS te Liberia zou in plaats van kinine tegen alle soorten van koortsen steeds een aftreksel van deze plant geven.