De dierenwereld is in de verschillende gedeelten van Hoog-Azië zeer belangrijk. Allerlei diersoorten bevolken den Himálaya tot eene hoogte van 10,000 voet boven het waterpas der zee. Op de krachtige takken der groote loof- en naald-boomen, tusschen hun groen, breed gebladerte en donkere, puntige naalden wiegelen zich apen niet alleen in den warmen zomer, maar ook in den killen winter, wanneer het landschap overal met sneeuw, zij het dan ook tot eene geringe hoogte, bedekt is. Digte wouden, rotsspleten, kloven en holen worden niet alleen door vossen, maar ook door boeren, luipaarden en tijgers bewoond. Op de kale rotsen, op het heete graniet- en gneiszand, dat hoog opgehoopt ligt aan den oever der rivieren, koesteren zich slangen, waaronder verscheidene vergiftige zijn. Groote levendige hagedissen loopen snel over den vochtigen, met gras bedekten bodem en op heldere lente- en zomerdagen fladderen duizende bonte vlinders en andere insekten te midden van den rijken met bloemen prijkenden plantengroei. De wateren van den Himálaya bevatten niettegenstaande hunne koude en hunnen snellen loop, talrijke visschen en kruipende dieren. In de bossehen van den Himálaya leven faisanten, evenzeer uitmuntende door haar prachtig gevederte, waarvan men zelfs in Indië te vergeefs de weêrga zou zoeken, als door hun welsmakend vleesch. Meer dan men zou gelooven worden zij door kleine, snappende papegaaijen vergezeld, en dikwijls verre verwijderd van de nabijheid aller menschelijke woningen, verneemt de reiziger het kraaijen van een haan of het gekakel van hoenders, welke dieren zich ook thans in grooten getale op hunne oorsponkelijke verblijfplaats, het Himálaya-gebergte, ophouden. Zoodra echter de reiziger plaatsen bereikt heeft, die hoogor gelegen zijn dan 14,000 voet, vooral wanneer hij den hoofdkam van den Himálaya is genaderd, verwondert hij zich evenzeer over het veranderde karakter van het bergachtige kindschap, dat hem omgeeft, als over het voorkomen van geheel andere diervormen. Daar worden de plaatsen der roofdieren, der tijgers, der luipaarden en anderen ingenomen door de schuwe, angstige antilopen, door gazellen en moschus-dieren. Vogels vortoonen zich hoe langs hoe zeldzamer en slechts bij uitzondering verdwaalt hier een der groote diersoorten, die aan dit land eigen zijn. Want even als Australië gekenmerkt wordt door zijne bijna geheel uit buideldieren bestaande fauna, even als wij de giraffe en het nijlpaard slechts in Afrika ontmoeten, zoo vormen ook de hoogere gedeelten van Thibet, van den Karakorúm en den Künlün een gordel, die door een geheel eigenaardige, scherp begrensde dierenwereld wordt bewoond.