Een verblijdend verschijnsel mag ’t heeten dat in de laatste jaren allerwege de lust tot ’t bestudeeren van de natuur is ontwaakt, en tot een ontwikkeling gekomen, die ze misschien in vroeger tijden nooit heeft gekend. Jong en oud botaniseert, zakflora’s van Suringar, Heukels e. a. worden gedrukt en herdrukt; aquaria worden bij honderdtallen afgeleverd, en vinden naast voetbal, halter en cricketbenoodigdheden hun plaats in de studeercel van den gymnasiast of hoogere-burgerscholier; dag- en weekbladen hebben hun afzonderlijke rubrieken voor schetsen uit de planten- en dierenwereld. Men heeft — en dat is ’t eigenaardige in deze strooming — oog gekregen voor het mooie van planten en dieren, zoowel wat hun uitwendige gedaante als wat hun levenswijze betreft. Men eischt er bewondering, ja ontzag voor; kenschetsend zijn b.v. de titels van boekjes, door pioniers op het gebied der natuurlijke historie uitgegeven, als: Plantenschat, Eerbied voor het levend materiaal in de tuinkunst, enz.