Als er een visch opgenoemd kan worden, dien men bij uitnemendheid een Nederlandsche mag heeten, dan zal dit wel de haring zijn. Wij willen daarmede niet zeggen alsof de Nederlanders bij uitsluiting den haring vangen, gebruiken en in alle bijzonderheden kennen, dit zij verre, maar beweren slechts, dat hij Nederlandsch genoemd mag worden, omdat er geen volk is, dat meer van den haring afhankelijk is in zijn bestaan dan het onze; omdat er geen volk is, welks naam zoo beroemd geworden is in verband met den haring, als het onze. Daarom noemen onze dichters hem «zeebanket,” en zingen van Daar komt een schuit met goud belaân; daarom hebben reeds in vorige tijden de bestuurders van het land wetten gegeven, om ons zoo veel mogelijk eenen ruimen oogst van Hollands keurig zeeooft, te verzekeren; daarom noemen wij onder hen, die het vaderland tot roem en voordeel gestrekt hebben, onzen Willem Beukelszoon; daarom leest ieder Nederlander met belangstelling de jaarlijksche berigten van de haringvangst; daarom ziet ieder regtgeaard Nederlander met leedwezen, dat de oude roem van den Hollandschen haring dalende is on weldra de vlag zal moeten strijken voor den Schotschen. Doch genoeg, niemand zal ons tegenspreken als wij zeggen, dat de haring en alles wat op hem betrekkelijk is, door ieder onzer naauwkeurig gekend moest worden, en toch meenen wij aan velen der lezers van dit Album geene ondienst te bewijzen met eenige bijzonderheden van den haring te beschrijven; te meer nog daar deze visch op zich zelf bovendien tot de in menig opzigt hoogst merkwaardige visschen gerekend moet worden. De haring, Clupea harengus L., behoort tot de Malacopterygii of weekvinnigen, en wel tot de Clupeoïdes of haringachtigen. Zonder tegenspraak is hij een der nuttigste van dit geheele, talrijke en beminde geslacht. Jaarlijks toch verschaft hij voedsel aan honderdduizenden van menschen, aan Laplanders en Franschen, aan Zweden en Schotten, aan Nederlanders en Denen. Hij geeft niet alleen winsten aan degenen die hem vangen, maar ook aan alle bedrijven, die met schepen, met touwwerk, met ijzer, met zeilen in betrekking staan. Door zijne zwervende levenswijs voorziet hij beurtelings vele landen met ontzettende hoeveelheden gezond, dierlijk voedsel. Bij alle volkeren, die door hem bezocht worden, is hij beroemd en geacht, allen maken jagt op hem en door den handel wordt hij over de geheele wereld verspreid. Lacépède zegt, dat de haring door zijne vruchtbaarheid over het lot van koningrijken beslist. De geurige vrucht van Mokka’s plant, de beminde bladeren van China’s heester, de heete specerijen der Molukken en van Ceylon, het spinsel van de rups der witte moerbezieboom, zij allen gezamenlijk hebben niet dien invloed op de welvaart der volkeren , als deze bewoner der noordelijke zeeën alleen. De weelde of de grillige mode vorderen de eersten, de behoefte eischt gebiedend den laatsten. Daarom stevenen ook geheele vloten van Engelschen, Nederlanders, Franschen en Denen jaarlijks zeewaarts en wagen de volkeren hunne bezittingen en hun leven op de stormachtige wateren. Daarom is de haringvisscherij sedert eeuwen reeds de groote visscherij genoemd; on de industrie weet de waarde van de vangst te verdriedubbelen door den haring te bewaren voor bederf, en zoodoende volkeren, die niet in de gelegenheid zijn den haring te vangen, te doen deelen in den zegen, die jaarlijks hen overstroomt, welke wonen aan den oever van het verblijf dezer visschen. De naam van den haring is afkomstig van het Scandinaafsche heer: het Hoogduitsch heet hij heering; een leger. In in ’t Engelsch herring; in het Fransch hareng; in het Zweedsch sill of strömling; in het Deensch sild, qualesild; in het Noorsch straale-sild of gaate-sild; in Groenland in Kamtschatka kapiselikan; beltschutsch.