De groote uitbarsting van den Vesuvius in de eerste helft van dit jaar, die van den Merapi omstreeks den zelfden tijd, en die van den Hekla ook in die zelfde dagen, schenen aan te toonen dat het vuur ’t welk in de aarde is, op ver van elkander gelegen plaatsen zijn werking ter zelfder tijd vertoonde, en gaven zeker wel aanleiding tot het denkbeeld dat die drie uitbarstingen gevolgen waren van een enkele algemeene oorzaak, dat zij slechts uitingen waren van een enkele kracht op verschillende plaatsen. Die oorzaak, die kracht wordt door velen gezocht in een vurige kern, die onze aardbol zou bezitten, in een zoogenoemd centraalvuur. Volgens hen die aan zulk een vurige kern gelooven, zouden de vuurspuwende bergen niets anders zijn dan openingen in de korst der aarde, waaruit bij tusschenpoozen stoffen geworpen worden, die uit het binnenste der aarde af komstig zijn , en die glooiend en gesmolten zijn omdat het binnenste der aarde gloeiend en gesmolten is. Wij willen in dit opstel zien of dat denkbeeld van een centraalvuur houdbaar is bij den tegenwoordigen stand der wetenschap. Evenwel is het geenszins ons plan hier een volledige verhandeling te schrijven tegen de hypothese van de zoogenoemde plutonisten, wij zullen geenszins trachten de vele bewijzen te weerleggen die zij meenen te vinden voor het bestaan van het centraalvuur — zooals het toenemen van de warmte in de aarde naarmate men dieper komt in boorgaten en mijnen, het smelten van het bergijs aan zijn onderste oppervlakte; de warmte van het zeewater in groote diepten; de verschuivingen van aardlagen ; het rijzen en dalen van sommige gedeelten der aardkorst; de aardbevingen; de aardbranden; de heete bronnen; de vuurspuwende bergen — van al die dingen zullen wij slechts de twee laatstgenoemden, de twee meest in het oog vallenden, behandelen. Wij willen zien of de vulkanen en de heete bronnen ons werkelijk bewijzen dat er een centraalvuur is, of niet. Wij willen beginnen met een korte schets te geven van een berg die vuur en vlammen spuwt.