De oppervlakkigste beschouwer der natuur moet getroffen worden door het feit, dat er, nevens de vele insectengroepen welker leven en verspreiding afhankelijk zijn van hun vermogen om zich door het verkrijgen van doffe kleuren enz. te verbergen voor hun vijanden, toch nog zoo velen zijn welker schitterende kleuren en andere in ’t oog vallende eigenschappen zoo groot zijn , dat hun tegenwoordigheid onraiddellijk in ’t oog moet vallen en zij dus niet veilig zijn voor vijandelijke aanvallen. Als men bedenkt hoe nuttig het verkrijgen van doffe kleuren voor het insect is en hoe gemakkelijk zij door de werking der natuurkeus verkregen worden , dan zou men kunnen meenen, dat er geen in ’t oog vallend en schitterend gekleurde insecten konden bestaan. Waar beschermende nabootsing ontbreekt, komt men zoo licht op het denkbeeld dat er op andere wijzen bescherming moet worden verkregen, en de waarneming van het leven der insecten leert dan ook , dat zij inderdaad verschillende middelen bezitten om zich, bij al hun kleuren en in ’t oog vallende eigenschappen , voor hun vijanden te beveiligen , of zich te verdedigen, of voedsel te krijgen. Niet alle insecten zijn eetbaar voor insectenetende dieren; velen hebben een of meer onaangename eigenschappen, die hen ongeschikt maken als voedsel , ja die zelfs walgelijk of gevaarlijk zijn. Velen worden standvastig door andere dieren versmaad, omdat zij een min of meer krachtigen, afkeerwekkenden stank verspreiden. Zulken vindt men in bijna alle orden, maar vooral bij de kevers, de rechtvleugeligen en de vliesvleugeligen. Ook vele rupsen rieken walgelijk, afkeerwekkend , en dit is ook het geval met vele dag- en nachtvlinders, en de stank van de pop van den bonten bessevlinder, Abraxis grossulariata , is weerzinwekkend in hooge mate. Sommige insecten kunnen naar willekeur een slecht riekenden geur uit bepaalde organen verspreiden. Bekend zijn in dit opzicht de zoogenoemde bombardeerkevers, Brachinus, die in staat zijn om een vluchtige vloeistof uit te spuiten als een straal van damp, vergezeld van een ontploffingsgeruisch en gevolgd door een onaangenamen stank. Uitstorting van erg stinkende vloeistoffen als er een vijand nadert, is geenszins iets ongewoons. De larven van sommige zaagwespen bezitten een rij van slecht riekende kliertjes op het midden van de buikvlakte. Zij verzamelen zich dikwijls in troepen van soms meer dan honderd op boomtakken , die zij dan volkomen kaal vreten. Als men zulk een larve aanraakt of verjaagt, ontlast zij oogenblikkelijk een druppel van een heldere, harsachtige vloeistof uit die kliertjes, en wat wel opmerkelijk is, al haar buren, alsof zij door een algemeene aandrift worden gedreven , doen het zelfde , een combinatie van krachten waardoor er een atmosfeer rondom het gezelschap ontwikkeld wordt, in staat om elken vijand op de vlucht te drijven door den stank. Ook vele lievenheersbeestjes en vele rupsen kunnen walgelijk riekende vloeistoffen uitwerpen, en bijtende vloeistoffen in druppels kunnen door sommige vlinders worden ontlast.