Het is de 23sten September, en voor de tweede maal in het jaar zijn dag en nacht even lang. De schijnbare boog, dien de zon aan den hemel beschrijft, wordt kleiner, hare stralen vallen schuiner op vlakte en bosschen, op bergen, steden en gehuchten neder, doch missen het vermogen om de aarde en den dampkring van die warmte te voorzien, die het plantenrijk noodig heeft om zijn dos te kunnen behouden. Stond de zon, evenals aan de polen in den zomer, onafgebroken aan den horizont, dan zou zij nog eene zee van warmte in den dampkring en over de aarde verspreiden , maar thans blijft zij te kort boven ons verwijlen, terwijl de weinige warmte, die zij uitstroomt, maar al te gretig door de dampkringslucht en de aarde wordt opgezogen.