Om eene gezonde verklaring te geven van de plaatselijke uitdooving van licht door licht, die reeds voor meer dan twee eeuwen werd waargenomen, heeft men zich hoe langer zoo meer gedrongen gezien, om de onderstelling van Huygens, waarvan boven reeds gesproken is, voor de ware te houden; andere verschijnselen, wier beschouwing nu niet op mijnen weg ligt, werkten niet weinig mede om aan die theorie de zegepraal te verzekeren. Diensvolgens moet dan de gewaarwording van licht op het tegenwoordig standpunt der wetenschap beschouwd worden, als voortgebragt door trillingen in eene zekere middenstof, en, als ware het om zich geheel te houden buiten eene nadere beschouwing omtrent het wezen dier middenstof, geeft men haar den naam van licht-aether. De lichtgevende ligchamen brengen alzoo snelle trillingen in dezen aether te weeg, welke zich dan in hem voortplanten, even als het geluid in de lucht. Het is bekend, hoe men langs een lang en tamelijk dik touw slangetjes kan laten voortloopen; men strekt het daartoe regt uit op den grond en beweegt dan het eene uiteinde met de hand snel op en neder. Deze slangetjes kunnen eene voorstelling geven van hetgeen wij een lichtstraal noemen; konden wij de eigenlijke aether-deeltjes op eenen lichtstraal waarnemen, wij zouden dan zien, hoe zij te zamen even zulk eene slang-lijn vormen, die met de verbazende snelheid van 280 millioen ellen in eene seconde voortloopt. In de vorenstaande fig. 3, is zulk eene slang-lijn, of wil men liever zulk een lichtstraal, voorgesteld; de aether-deeltjes, die in den toestand van rust, dat is toen er nog geen licht door hen werd voortgeplant, in de gestippelde regte lijn af lagen nitgestrekt, vormen nu de golflijn agbhc enz; die deeltjes gaan in hunne trilling dwars door de lijn a f heen en weder en zij beginnen natuurlijk hunnen heen- en wedergang het een na het ander, even als de deelen van het touw, omdat de trilling altijd eenigen tijd noodig heeft om van a tot f te komen; deed men ze nu in eens allen stilstaan, dat is, ving men hen op in den stand (phase), waarin zij op dit oogenblik verkeerden, dan zouden zij juist door hunne verschillende stellingen de vertooning maken van fig. 3. Men spreekt nu ook van licht -golven, even als bij het water; agb is een berg, bhc een dal en zoo verder; bergen en dalen overspannen allen eene gelijke lengte; deze lengte tweemaal genomen of, zoo men liever wil, den afstand van den voet van den eenen berg tot dien van den opvolgenden, of de lengte van berg en dal te zamen genomen, dat is de lijn ac, noemt men de golflengte van het licht.