Mijn vriend J. van der Hoeven heeft in zijn leerzaam betoog over vogels zonder vleugels van Nieuw-Zeeland, geplaatst aan het hoofd van den jaargang 1853 van het Album der Natuur, ook in het kort melding gemaakt van den zonderlingen, waarschijnlijk geheel uitgestorven Dodo of Dronte. De grootc belangstelling voor dezen vogel in den jongsten tijd opgewekt, en de waarde welke zijne nadere kennis voor Hollanders moet hebben, maken het, naar mijn inzien, niet overbodig, om in dit werk, aan de verspreiding van natuurkennis gewijd, een kort overzigt te geven van hetgeen wij er van weten. Zoo het gehalte der bouwstoffen eenigzins gelijk stond aan hare hoeveelheid, zoude onze kennis zeer volmaakt moeten wezen; maar ongelukkig gaat het hiermede, als met zoo vele andere duistere onderwerpen. Het aantal schriften er over klimt in dezelfde rede als de kennis er van daalt. Zoodra iets goed gekend is, gevoelt niemand lust er een nieuw boek over te schrijven; zoo het onderwerp echter onvoltooid bleef, wil elk, onbevredigd door hetgene anderen hem meenden te leeren,er gaarne iets bij voegen. Het is echter niet deze lust, welke mij op dit oogenblik de pen in de hand doet nemen. Nieuws heb ik over den Dodo niet te zeggen. Maar ik acht het niet onvoegzaam, hetgeen anderen bekend maakten zaam te brengen, en dit te meer, vermits de meeste bronnen, waaruit ik putte, voor velen mijner landgenooten ontoegankelijk zijn. Het is genoegzaam zeker, dat de eerste kennis, welke men aan den Dodo heeft, dagteekeut van de reis van den Admiraal Jacob van Neck 1) die in 1598 met acht schepen uit Amsterdam zeilde. Op dezen togt deden drie schepen der vloot een eiland aan, dat de Portugezen reeds vroeger bezocht en vermeesterd hadden, en waaraan zij, vermoedelijk wegens de daarop gevonden vogels, den naam gaven van Ilha de Cisnes , (eiland der zwanen) 2) maar het ook, wegens hunnen bevelhebber, Mascarenha eiland hebben geheten. De drie schepen bleven er veertien dagen, en hunne manschap moet toen reeds eene groote verwoesting onder de ongelukkige Dodo’s gemaakt hebben, hetgeen zich daaruit laat opmaken, dat de boot, die den 18en Mei 1598 op verkenning der haven was vooruitgezonden, met negen dezer vogels terug kwam, die aldus voor het eerst in aanraking kwamen met den mensch, den toekomstigen vernieler hunner soort. Als voedsel schijnt de Dodo echter weinig gezocht geweest te zijn, vermoedelijk wegens den tranigen smaak, en de taaiheid van het vleesch, aan de meeste strandloopers en watervogels eigen. Het scheepsvolk gaf hem daarom den naam van Walgvogel 3). De oorsprong van dezen naam laat zich zeer goed begrijpen; minder gemakkelijk is het voor dien van Dodo en Dronte eenen goeden wortel te vinden. Opmerkelijk voorzeker is de moeite, welke velen zich daaromtrent in den jongsten tijd gegeven hebben, zoo wel in de Notes and Queries, als in hunnen verdienstelijken hollandschen tijdgenoot, den Navorscher. Zoo moest, volgens sommigen, deze naam van het Portugeesche Dodo afstammen, hetgeen echter meer krankzinnig dan dom beteekent; anderen weder en daaronder zelfs Engelsche schrijvers meenen, dat hij door het overbrengen van eenen Hollandschen geslachtsnaam ontstond. Opmerkelijk genoeg is het dat deze naam driemalen als die van aanzienlijke personen in ons land voorkomt, eenmaal als die van eenen Kanunnik van s. Leonard, geboren in Friesland en gestorven te Bazel, eene tweede maal als van eenen Heer van Leerdam, en eene derde maal als van eenen Advokaat der abdij van Egmond. De voorstelling, dat daaruit de naam is af te leiden, wint eenigzins aan kracht door het herkennen van den Dodo als wapenbeeld in Holme’s Academy of Armory and Blazon. Chester 1688, p. 289. Overigens is de naam van Dodo, Dode, Doede thans nog in Friesland niet zeldzaam. Evenzoo ging het met den naam vanDronte, dien deze zonderlinge vogel ook gevoerd heeft. Een Engelsch schrijver gaat zoo verre van te vragen, of dit niet eene verbastering zoude kunnen wezen van Drenthe, eene provincie near Friesland.