Even als wij in de geschiedenis van het menschelijke geslacht het eerst door zulke gebeurtenissen worden aangetrokken, die een sterken indruk op onze verbeeldingskracht te weeg brengen, zoo als groote veldslagen, geduchte omwentelingen, heldhaftige daden, — zoo springen ons in de geschiedenis van onzen aardbol ook de plotselinge en hevige werkingen der natuurkrachten, de vulkanen, aardbevingen, alles vernielende vloeden enz., het eerst in het oog. En toch, wij zouden een zeer onvolledig denkbeeld verkrijgen van de ontwikkeling, die zoowel in het menschelijke geslacht als in den toestand der aardoppervlakte heeft plaats gegrepen, wilden wij onze beschouwing bij die buitengewone voorvallen uitsluitend bepalen. Langzaam, maar onafgebroken, gaan de werkingen voort, die de toestanden der menschheid en de oppervlakte der aarde veranderen; in de navorsching dier langzame werkingen ligt de kern van de geschiedenis zoowel als van de aardkunde; en de buitengewone omstandigheden, de hevige krachtuitingen zijn slechts gevolgen van die allengs ontstane veranderingen; het zijn de keerpunten, niet de hoofdpunten in de geschiedenis. Van deze waarheid overtuigd, zijn de nieuwere geschiedkundigen en geologen doorgedrongen in het inwendige leven der volkeren, in de schier onmerkbare uitingen der natuurkrachten; zij hebben de magt van het kleine leeren kennen, en de waarde van het gutta cavat lapidem ingezien. Zoo hebben de geologen hun blik ook op zulke landen als het onze gerigt, waar geen vulkanische verschijnselen, geen reusachtige sneeuwvallen of instortingen van rotsgevaarten de verbeeldingskracht prikkelen; waar zand, slib en water de eenige bouwstoffen zijn, en slechts nu en dan een hevige storm, een geweldige vloed de kalme eentoonigheid van het tafereel afbreekt. Maar niettegenstaande deze weinig aantrekkelijke vooruitzigten, zoo hopen wij nogtans op de belangstelling onzer lezers, wanneer wij in korte trekken een beeld zullen trachten te ontwerpen van de vorming van onzen vaderlandschen grond. Het kan ons doel hier niet zijn, in bijzonderheden te treden, of zelfs alle hoofdpunten te behandelen. Eene vergelijking van de vorming van ons vaderland met datgene, wat wij in andere landen waarnemen, eene aaueenknooping van daadzaken uit het heden en het verleden, ziedaar den inhoud dezer bladzijden. Een groot deel van onzen vaderlandschen bodem is een geschenk der groote rivieren, die nog ten huidigen dage deze landen bespoelen. Onze vele klei- en zandgronden bestaan uit het gruis of afslijpsel der rotsen, waarlangs de Rijn, Maas en Schelde in haren hoogeren loop hebben gevloeid. Het is dus in de gebergten, waar wij den oorsprong van gronden als de onze te zoeken hebben. Laat ons daarom in de eerste plaats een blik werpen op de verschijnselen, welke wij in die hooge gewesten waarnemen.