Het is in dezen tijd zeker aan weinig beschaafde menschen onbekend gebleven, dat onze aarde niet altijd in haren tegenwoordigen toestand verkeerd heeft. In tijden toch, waarvan geenegeschiedenis noch oorkonden gewagen, en die wij daarom vóór-historische tijden gewoon zijn te noemen, heeft zij op hare oppervlakte, of in hare schors, vele veranderingen of omkeeringen ondergaan, waarbij lagen van de meest verschillende stoffen zijn op elkander gestapeld of over de reeds aanwezige uitgestort. Die veranderingen zijn door lange tijdperken van rust afgewisseld. Zij hadden plaats vóór dat de mensch op aarde het aanzijn had ontvangen. Maar die aarde was toch reeds door levende schepselen bewoond. De wetenschap, die zich bezig houdt met liet onderzoek van het ontstaan, de vorming, de veranderingen van de aarde en vooral van hare schors, noemen wij Geologie of “Aardkunde.” Het onderzoek van de overblijfselen van planten en dieren, in haren schoot bedolven, behoort tot de Kruid- en de Dierkunde.