„De magneetkracht,” zoo sprak voor meer dan twintig jaren eens tot mij een thans nog levende landgenoot, „de magneetkracht heeft, gij kunt er op aan, haar laatste woord nog lang niet gesproken. Zij is gewis nog wel tot iets anders bestemd dan om den mensch te helpen in ’t vinden van zijnen weg over den oceaan en zijn scherpzinnigheid te oefenen in ’t nasporen van hare eigenschappen. Er zit veel in zoo’n magneet; en wat er in zit zal de mensch er wel lecren uithalen!” Ik wensch eenige bladzijden van dit Album te besteden aan het onderzoek der vraag, of de profetie in deze woorden vervuld is, althans of hare vervulling nabij kan gerekend worden. Zij werden gesproken aan het slot van een gesprek over magneto-elektrische werktuigen. Deze waren toen nog in hunne kindsheid. In de physische kabinetten en lang nog niet in alle, vond men ze, en daarnevens werden ze enkele malen tot geneeskundige doeleinden gebezigd. Overigens werd aan een gebruik van zulke werktuigen naauwelijks gedacht. Thans is dit anders geworden. Zij zijn erkend als een der magtigste en — waar het bij de industrie vooral op aankomt — als een der zekerst werkende en meest oeconomische van allo elektromotoren. Hunne geschiedenis kan dus reeds belangrijk zijn, niet slechts voor den eigenlijken beoefenaar der natuurkunde, voor wien de meerdere of mindere waarde van eenig werktuig slechts afgemeten wordt naar de uitkomsten, die het kan opleveren voor de wetenschap; maar voor iedereen, ook voor den meest „praktisch” gezinden. Ik wil trachten die geschiedenis hier kortelijk te schetsen.