Zooals dan lezer van het Album en van zijn bijblad bekend is, heeft de Engelsche natuurkundige TYNDALL voor eenigen tijd zeer belangrijke proefnemingen gedaan aangaande de werking van sterk licht op sommige zamengestelde gassen en dampen in zeer verdunden toestand. Om deze werking waar te nemen bragt hij die dampen in een langen glascylinder, die aan de einden met vlakke glasplaten gesloten was. Een bundel sterke lichtstralen van eene elektrische lamp kon door een dier glasplaten heen in de buis worden toegelaten. Daarbij openbaarde zich nu de gezochte werking doordat het gas, te voren volkomen doorschijnend en dus onzigtbaar, bij zijne ontleding stoffen deed vrij worden, die nu niet meer gasvormig bleven, maar onbegrijpelijk fijne druppels vormden in even onbegrijpelijk groot aantal. Even als altijd bij den overgang uit de eene middenstof in de andere werden nu de lichtstralen, waar zij deze druppels troffen, gedeeltelijk teruggekaatst; de buis vertoonde zich dus als met lichtende wolken van dikwijls buitengewoon fraaijen vorm en kleur gevuld. Om dit verschijnsel goed te kunnen waarnemen moest de buis, zooals gemakkelijk te begrijpen is, voordat de ontleding plaats greep, niets bevatten, waarop zulk eene terugkaatsing zou kunnen plaats grijpen, of zooals TYNDALL het kort uitdrukt: optisch ledig zijn. Nu weet ieder, die wel eens zonnestralen, door een naauwe opening in een overigens donker vertrek tredende, met eenige oplettendheid heeft waargenomen, dat deze daarbij steeds de aanwezigheid verraden van hoogst fijne, zich voortdurend in beweging vortoonende, zwevende stofdeeltjes, in de lucht ook van het zindelijkste en rustigste vertrek. Deze stofdeeltjes hebben in den beginne aan TYNDALL zeer veel last veroorzaakt en slechts door bijzondere voorzorgen heeft hij zijne „proefbuis” daarvan vrij kunnen houden. Zij hebben zich daardoor, als ’t ware, aan hem opgedrongen. Hij moest met bijzonderen ijver de wacht houden aan den ingang van de buis om aan die in gewone omstandigheden geheel onzigtbare ligchaampjes het binnendringen te beletten. Geen wonder dus, dat hij over hun bestaan en hunne eigenschappen heeft nagedacht. De uitkomsten van dit nadenken en van de proefnemingen, waartoe het aanleiding gaf, heeft hij medegedeeld in eene voordragt, gehouden in de Royal Institution te Londen, op den 21sten Januarij l.l., waaraan onderstaando bijzonderheden ontleend zijn.