De alchymisten, adepten, goudmakers eener vroegere eeuw hebben in de laatste weken een mededinger gevonden in den heer MACTEAR te Glasgow, die bekend maakte dat, door een chemische bewerking welke hij voorloopig geheim hield, het hem gelukt was kleine lichaampjes te verkrijgen, die hij voor diamanten meende te mogen houden. ¹ Het is gemakkelijk te begrijpen dat dit bericht, ook buiten de wereld der wetenschap, dáár misschien vooral, groot opzien baarde en dat allerlei tijdschriften en dagbladen zich beijverden om het te verspreiden en te bespreken. Het goudmaken nu is sedert langer dan een eeuw in discrediet geraakt. Het is bekend dat allen, die voorwendden het te kennen en te kunnen en daarvan schijnbaar welgeslaagde proeven leverden, als bedriegers zijn ontmaskerd, na gedurende langeren of korteren tijd geleefd te hebben ten koste der lichtgeloovigen. En al kan niemand beweren dat zoo iets als goudmaken in zich zelf onmogelijk is — een nederlandsch chemicus van grooten naam heeft voor ruim twintig jaren dit zeer luide doen opmerken, — en al wijzen onderzoekingen van den laatsten tijd ook nog zoo overtuigend er op heen, dat misschien spoedig de omzetting van de eene stof, welke wij nu een element noemen, in eene andere dergelijke mogelijk worden kan, tusschen dit “niet onmogelijk zijn” of “misschien mogelijk worden” en de praktische uitvoerbaarheid ligt een kloof, waarvan niemand zeggen kan hoe breed en diep zij is en hoevéél tijd er noodig zal zijn om haar te dempen.