Een apertuur is een dunne plek of een opening in de korrelwand. Zij dient voor het doorlaten van de pollenbuis, waardoor de zaadcellen naar het vruchtbeginsel worden geleid. Bij de bespreking van de korrelwand in Bzzz 21 hebben we gezien dat de exine uit een buitenwand, de sexine, en een binnenwand, de nexine, bestaat. Een apertuur kan nu voorkomen in de sexine en wordt dan ectoapertuur genoemd, of de apertuur ligt in de nexine en dan wordt ze endoapertuur genoemd. Beide apertuursoorten kunnen zich apart voordoen of geheel of gedeeltelijk samenvallen. Als ze samenvallen zit er een gat in de exine. De apertuur kan langwerpig zijn en wordt dan colpus (meervoud colpi) genoemd. Een andere vorm is de ronde of elliptische, de apertuur is dan een porus (meervoud pori). Tussen deze beide vormen bevinden zich vele overgangen. Men heeft afgesproken pas dan van colpen te spreken wanneer de verhouding tussen de lengte en de breedte van de apertuur groter dan twee is. Eivormige openingen worden dus poren genoemd.