In 1909 schreef Drs. L.M.R. Putten in zijn proefschrift "Die diluvialen Saugetiere der Niederlande" dat er twee belangrijke oorzaken zijn voor het feit dat er in Nederland weinig belangstelling bestaat voor de fossiele zoogdieren terwijl deze in de ons omringende landen wel volop in de belangstelling staan. Ten eerste worden in Duitsland, Frankrijk en Engeland, in kombinatie met fossiele zoogdieren, menselijke resten en artefakten gevonden. Ten tweede worden daar resten van verschillende soorten olifanten, neushoorns enz. , welke in verschillende periodes geleefd hebben, gevonden. Dit maakt de fossielen stratigrafisch belangrijk.