Een van de grootste raadsels in de paleontologie is het schijnbaar plotselinge verschijnen van fossielen met harde skeletdelen aan het begin van het Cambrium. Zo’n 550 miljoen jaar geleden zien we plotseling een heel scala aan fossielen verschijnen. Er zijn tal van theorieën over de oorzaak van deze zogenaamde Cambrische explosie. Een daarvan gaat uit van een verandering van de samenstelling van het zeewater. Deze theorie lijkt nu een stevige duw in de rug gekregen te hebben. Kan zeewater eigenlijk wel van samenstelling veranderen in de loop van de geologische geschiedenis? Dat is natuurlijk de eerste vraag. Twintig jaar geleden was dat idee nog ondenkbaar, maar in de loop van de tijd werd duidelijk dat het zeewater van de ene periode wel eens een andere verhouding van elementen zou kunnen kennen dan die van een andere periode. Daarbij werd met name gedacht aan de verhouding tussen de ionen van magnesium (Mg) en calcium (Ca). Maar hoe kan je dat meten? Je kan moeilijk terug in de tijd gaan om een emmertje zeewater te halen. Verschillende methodes zijn voorgesteld om de Mg/Ca verhouding te reconstrueren. De enige die de toets van de kritiek enigszins kon doorstaan, was de analyse van ingesloten zeewater in evaporieten, en dan met name in steenzout. Maar dergelijke insluitsels zijn zeldzaam, en over een periode van 500 miljoen jaar had men slechts negen monsters.