Gedurende de jaren ’80 ging ik regelmatig op de storthopen en, zo mogelijk, in de bouwput van de havendokwerken bij het dorp Kallo naar fossielen zoeken. Veruit favoriet waren de (haaien)tanden van de Hexanchidae familie. De onderkaaktanden van Hexanchus griseus kunnen een breedte bereiken van 50 mm of iets meer. Ik heb er zo’n tachtig opgeraapt. Weinig exemplaren zijn perfect, maar met hun soms wel 12 blauw gekleurde spitsen en dunne rechthoekige wortel zijn het dan wel juwelen. Tanden van andere haaien zoals Carcharodon carcharias (de witte haai), resten van zeezoogdieren en zeldzame schelpen gingen natuurlijk ook mijn tas in. Om deze fossielen in het omringende zand goed te zien was het vaak ‘op de knieën en maar loeren’.