Zijn record staat op meer dan honderd meter. Honderdzeven meter en twee centimeter om precies te zijn. “Dat was vooral om te kijken of ik misschien iets zou missen als ik niet dieper zou gaan. Maar tussen 66 en 85 meter gebeurde niets interessants. Omdat het wel een hels karwei was om honderd meter mantelbuis weer naar boven te takelen ga ik tegenwoordig nooit verder dan 66 meter.” Vandaag zit de bodem van de mantelbuis op 43 meter. “Een goudlaag”, vindt Leen Hordijk. En hij weet waar hij het over heeft, want hij is na ruim veertig jaar ‘pulsen’ al bezig aan zijn veertiende boring. Iedere zaterdag – de wintermaanden uitgezonderd – gaat hij naar zijn eigen perceeltje in de polder Zuurland, vlakbij Brielle, op het Zuid-Hollandse eiland Voorne. Met een puls van een meter lengte neemt hij dan een paar happen uit de bodem, om die in de avonden daarop zorgvuldig te zeven en te controleren op muizentandjes, botjes of andere fossiele overblijfselen van dieren en planten. Vóór er een bodemmonster in de puls komt moet Hordijk de zware buis eerst een keer of tien, twintig op en neer laten ploffen in de mantelbuis. Als een soort klokkenluider trekt hij daarvoor ritmisch aan het touw, dat via een katrol in een hoge driepoot naar de bodem van de buis loopt. Van 43 meter diepte klinkt een gedempt ‘foemp... foemp... foemp... ’ Als Hordijk denkt dat er voldoende materiaal in de puls zit trekt hij hem in één beweging naar boven. “Als ik halverwege even zou uitrusten loop ik het risico dat het klepje onderin de puls weer open valt en dan is alle moeite voor niets. Dan kan ik weer overnieuw beginnen. Dus als ik ga takelen moetje me ook even niets vragen.”