In de Vroege-Middeleeuwen waren de uitgestrekte venen in de lagere delen van West-Nederland van weinig belang voor de boeren die zich vooral op de hogere gronden langs de rand van de veencomplexen hadden gevestigd, zoals de strandwallen langs de kust, de oeverwallen langs de grote rivieren en de stuwwallen en dekzandruggen meer landinwaarts. Eerdere bewoning op het veen in de Ijzertijd en de Romeinse tijd was allang uit het collectieve geheugen verdwenen. In een relatief korte periode zijn de venen vanaf even voor het jaar 1000 intensief in gebruik genomen. Over de achtergrond van deze ontwikkeling lijken we slecht te zijn ingelicht. De archieven bevatten over deze periode nauwelijks geschreven bronnen, laat staan dat ze iets vermelden over de wijze waarop de middeleeuwse agrarische veenontginningen hebben plaatsgevonden.