Reeds in de middeleeuwen werden er in het zuiden van België steenkolen ontgonnen. Het ging destijds met name om kleine winningen op plaatsen waar de steenkoollagen van het Boven-Carboon aan de oppervlakte dagzoomden. Geleidelijk werden dat echte mijnen met gangen, die een rol speelden in de 18e en 19e eeuw, tijdens de industriële revolutie. Deze mijnen lagen in twee bekkens: een bekken rondom Luik (Liège in het Frans) aan de Maas en het bekken van de Borinage in Henegouwen, de streek tussen Charleroi en Bergen (Mons in het Frans). Een eeuw geleden kwam daar het Limburgse bekken bij. Alle mijnen zijn nu gesloten, al zijn er nog een paar mijnen opengebleven die bezocht kunnen worden. Niettemin wordt in deze streken het landschap nog steeds gekenmerkt door schachtbokken en vooral door heel veel terrils: de typische kegelvormige storthopen van steenkoolmijnen, waar nu vaak nog mineralen gevonden kunnen worden.

, ,
Gea

Copyright: GEA/auteur

Stichting Geologische Aktiviteiten

E.A. Vercammen. (2013). Uit de erfenis van de Belgische mijnbouw: Mineralen van steenkoolmijnen en terrils. Gea, 46(2), 49–53.