In de Korhaan 16 (1) : 22 beschreef Jelle Harder de vondst van een Groene Specht als Bosuil prooi. De hem ter beschikking staande literatuur vermeldde wel prooien van gelijke grote of zelfs groter, maar geen Groene Spechten. Geïntrigeerd door de wetenschap dat de Bosuil de veelzijdigste jager onder de west-palearktische uilen is (Glutz von Blotzheim et al) zijn door mij diverse literatuurbronnen aangeboord om te achterhalen of de Groene Spechten toch niet meer door Bosuilen worden gepredeerd. De Bosuil pakt alles wat hij te pakken kan krijgen in de vlucht, op slaapplaatsen of op de bodem. Zo maken grote insekten, soms vleermuizen, regenwormen en zelfs Sperwer, Houtsnip en Dodaars deel van het voedsel uit. Vooral in muizenarme jaren is het aandeel van andere dieren hoog. Uttendorfer (1929) vond 107 Groene Spechten als prooien van roofvogels en uilen; hiervan was er één door een Bosuil geslagen. In zijn overzicht van 1952 komt hij voor de Bosuil op een totaal van 6000 gedetermineerde prooien verdeeld over 100 vogelsoorten, hiertussen 14 Groene Spechten. Ook Schnurre (1961) maakt melding van Groene Spechten, hij vond zes exemplaren. Wendland (1972) onderzocht van 1952 tot 1971 13.359 prooiresten, alle afkomstig uit de omgeving van West-Berlijn. Minder dan 0,1% van de prooidieren waren Groene Spechten. Voor Groot-Brittannië wordt de Groene Specht, zonder gedetailleerde gegevens (Witherhy et al 1965), als prooi opgegeven.