In Zoogdier 8(2) werden de eerste resultaten gepresenteerd van de biotoopproef, een onderdeel van het vijf jaar durende ‘Soortbeschermingsplan Kerkuil’ (Mertens & Fopma, 1997). Dit plan wordt uitgevoerd door Vogelbescherming Nederland en heeft als doel de kerkuil en het landschap waarin hij leeft te beschermen en te onderzoeken hoe de aantalstoename gestimuleerd kan worden. Eén van de factoren die het aantal uilen beïnvloedt is het voedselaanbod: kleine zoogdieren. De VZZ onderzocht de relatie tussen (veld)muizen en graslandbeheer. De gedachte achter de biotoopproef is dat door een minder intensief beheer van graslanden een beter leefgebied voor kleine zoogdieren gecreëerd wordt en zij in aantal zullen toenemen (LB&P, 1994). Boeren die broedende kerkuilen op hun erf hebben, werd gevraagd om een klein deel van hun grasland (de proefstrook) minder vaak te maaien en te beweiden en niet te bemesten. Dit zou moeten leiden tot meer veldmuizen. Uit de halftijdse evaluatie (Mertens & Fopma, 1997) werd duidelijk dat er soms wel goede veldmuisbiotopen waren ontstaan, maar dat daarin geen veldmuizen voorkwamen. Dit was vooral in Friesland het geval. Ook in de daarop volgende jaren is er geen verandering in de vangsten opgetreden (De Bruijn & De Heer, 1999).