Dat dagvlinders vaak erg kieskeurig zijn voor de waardplanten waarop ze eitjes leggen, is al langer geweten. Maar ze stellen nog meer eisen aan hun leefomgeving. Vlinders zijn immers erg gevoelig aan warmte, ze vliegen als het ware op zonne-energie. Door met de vleugels open te zonnen, kunnen vlinders hun lichaamstemperatuur opvoeren tot flink boven de heersende luchttemperatuur. Door beschutte, warme plekken te kiezen wordt het voor een vlinder wat makkelijker om zijn optimale temperatuur lang te behouden. Een recent verschenen studie over de dagpauwoog leert ons dat deze populaire dagvlinder dergelijke warme plekjes ook weet te vinden dankzij het graafwerk van mollen. Mannetjes van de dagpauwoog zijn territoriaal. Op een landschappelijke schaal bleken de dagpauwogen vooral zonbeschenen bosranden te kiezen voor hun territoriale activiteiten, maar wanneer de onderzoekers inzoomden op eigenschappen op een kleinere schaal van de omgeving vonden ze nog meer factoren die de aanwezigheid van de dagpauwoogmannetjes konden verklaren. Molshopen en andere plekken met naakte bodem bleken vooral in de lente van belang. Bij zonnige, maar relatief koele weersomstandigheden zetten de mannetjes zich op die zandbergjes. Die warmen immers sneller op dan de vegetatie. Op een molshoop kropen ze telkens op het meest beschutte microplekje en draaiden ze zich zonder uitzondering perfect naar de zon om efficiënt te kunnen opwarmen. Uit de Britse studie bleek dat de oppervlakte aan molshopen en hun vorm twee prominente factoren waren bij de keuze van een territoriumplek voor de dagpauwoog in het studiegebied. Grotere, meer complexe molshopen boden een breder gamma aan plekjes die onder verschillende omstandigheden een geschikt microklimaat te bieden hadden. Bij kalm weer zaten de mannetjes vooral op de zonbeschenen flanken van de molshopen. Bij meer wind plaatsten ze zich in de kleine kraters van de molshopen om te ontsnappen aan de afkoelende wind.