Bij het nadenken over het mogelijk introduceren van diersoorten in natuurgebieden moeten twee zaken bij het denkproces worden betrokken. In de eerste plaats moet het passen binnen de natuurbeheersdoelstelling van het gebied. In de tweede plaats moet het kunnen. Uit de doelstelling kan worden afgeleid hoe de toekomstige ontwikkeling er ongeveer uit zal zien en hoeveel ingrijpen door de mens noodzakelijk of juist niet gewenst is. Beide aspecten beïnvloeden de mogelijkheden voor introductie. Uit het artikel van Van de Veen wordt duidelijk dat de doelstelling van de Oostvaardersplassen vooral gericht is op een aantal vogelsoorten. Dit geldt zowel voor het binnen- als het buitenkaadse gedeelte. Het beheer is dan ook gericht op het in stand houden of het realiseren van geschikte biotopen voor deze soorten. Daar de biotopen in het algemeen sterk gebonden zijn aan de eerdere stadia van de vegetatiesuccessie is actief ingrijpen door de mens blijvend noodzakelijk. Dit geldt zeker voor het binnenkaadse gedeelte waar door een cyclisch peilbeheer steeds een deel van het gebied droog wordt gehouden en een deel nat.