François Valentijn vertelt in zijn Oud- en Nieuw Oost-Indiën, 3e deel, Dordrecht en Amsterdam 1726, p. 563, hoe hij, toen in Dordrecht wonende, (dit was omtrent 1725) daar een vijf-tal liefhebbers van „zee-horenkens” kende, die hij met name noemt: Bartholomeus van Segwaard, oud-raad en schepen, ontvanger der verponding, Karel Buchart Voet, kunstschilder en commies ter recherche, Willem de Koning, Antoni Vervel, apotheker, en Philippus Crena, commies op het comptoir van den ontvanger der convooien en licenten, met welke hij als zesde geregeld samenkwam (maar daar hij zelf nu naar Den Haag vertrekt, zal hij vervangen worden door Joannes Eugenius Voet, arts). Hij vertelt daarvan: „Onder deze Liefhebbers doet men iets, dat ik niet wete, dat in de andere Steden gedaan werd, te weten, dat wy ordentelijk, de eerste Woensdag in ieder Maand, ’s Winters ten twee, en ’s Somers ten drie uuren na de middag, byeen-komen, om elkanders Cabinetten, met ’t geen daar ondertusschen mogt by gekomen zyn, te zien, en om dan over die Liefhebbery; tot verder uitbreiding, en opheldering der zelve, met malkanderen te spreeken. Een gezelschap onder ons Ao. 1720. in de Winter ten Huize van de Heer van Segwaart begonnen, en waar in wy veel genoegen vinden, gelyk het ook een klaar bewys is, dat wy uitdrukkelyk ons Werk van deze zaak maken. En dit ons geselschap hebben wy den 4 Augst. Ao. 1723. ten Huize voornoemd ook de naam van de Liefhebbers van Neptunus-Cabinet gegeven; om andre Liefhebbers daartoe mede op te wekken”.