In ”Texel aan het woord” (C.B. 119, pp. 1252-1253) uit de heer G.J.M. Visser bedenkingen tegen opname van enige mariene mollusken in een overzicht van land- en zoetwatermollusken van Terschelling. Dit is begrijpelijk, wanneer hij als criterium stelt: ”In de titel (bedoeld word mijn overzichtje C.B. 104, pp. 1084-1085) van dat overzicht wordt gesproken van land- en zoetwatermollusken. Dit geeft een begrenzing aan, een duidelijke afbakening ...” Dit nu is een uitspraak, die ik niet deel. Bij het onderscheiden van land-, zoetwater- en zeemollusken kan geen ”duidelijke afbakening” plaats hebben, eenvoudig, omdat in elke groep van levende organismen wel een aantal soorten voorkomt, dat zich niet in één hokje laat vangen. Nu gaat het er maar om hoe men bepaalde woorden toepast. Het spraakgebruik wemelt van woorden, die goed beschouwd ”fout” zijn. Om in het biologische vlak te blijven: zonder gevaar voor critiek mag men nog steeds een hagedis tot de kruipende dieren rekenen, een aantal overdag vliegende spanners tot de nachtvlinders, roofvogels roven strikt genomen niet en niemand maakt een probleem van soortnamen als walvis en hazelworm, of van het begrip zoetwater.