Elkeen die maar enigszins op de hoogte is van de op de Nederlandse kust aanspoelende schelpen weet dat er, naast de algemeen voorkomende Mytilus edulis, met enige regelmaat nog een tweede vorm aanspoelt, die ik voor het gemak maar even M.x. doop. Deze M.x. is een opvallend constante vorm die zich van M. edulis vooral onderscheidt door 1) zijn hoge achterrand, en 2) zijn doorzichtigheid, waardoor hij de licht bruine kleur van de opperhuid aanneemt. In een enkel geval zijn wat zwakke radiaalbanden te zien. Kaas & Ten Broek (Nederlandse zeemollusken, 1942: 86) menen dat M.x. tot M. galloprovincialis behoort, met als argument dat op de drijvende voorwerpen M. edulis en M.x. naast elkaar voorkomen. Entrop (Schelpen vinden en herkennen, 1972: 79) legt dit argument naast zich neer en beschouwt M.x. als een milieuvorm van M. edulis. Voor dat laatste standpunt is wel wat te zeggen. Ten eerste toont de neuspartij een aantal kenmerken waarin M.x. overeenstemt met M. edulis, en zeker niet met M. galloprovincialis. Ten tweede verzamelde ikzelf te Arcachon, op de pier dicht bij het biologisch station, een groot aantal exemplaren die ik tot M. edulis meen te moeten rekenen (BASTERIA 34, 1979: 61-80), waarin zowel de ’normale’ edulis-vorm als exemplaren met hoge achterrand voorkwamen, op perfecte wijze door tussenvormen verbonden. In details verschilde de betreffende hoge vorm echter van de Nederlandse M.x., hetgeen evenwel niet bewijst dat het om verschillende soorten zou gaan. Tenslotte zij nog vermeld dat het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden enkele fraaie monsters bezit van M.x., verzameld op uit de Noordzee opgeviste vliegtuigdelen, Voor het overige is bij mijn weten weinig of niets bekend over de biotoop van M.x., die onze kust pleegt te bereiken op drijvende voorwerpen.