Ons tijdschema dwong ons terug te gaan naar Benghazi, waarvan wij 400 kilometer verwijderd waren. Wij namen ditmaal de zuidelijke weg, aan de landzijde van de Gebel. Het landschap is er een voorproef van de eindeloze, golvende steppe, die de overgang vormt tot de Libyse woestijn. Een deel van het areaal van Trochoidea cretica en Tr. serrulata. Beide soorten bewonen een uitgestrekt gebied langs de oostelijke Mediterranée en hebben in Cyrenaica endemische rassen afgesplitst. Om ons een beeld van deze geografische variabiliteit te geven, had onze gids elf punten bepaald over een afstand van ruim tweehonderd kilometer. In één dag moesten wij die afwerken. Dat vereiste tempo. Er werd dan ook bijna chronometrisch verzameld. Zodra in de verte de claxon ging, keerden wij snel naar de auto terug. Volgende vindplaats, tien kilometer verder. ”Hier moeten jullie alleen letten op ras zus of zo van die soort. Tien minuten tijd”. Als terriers doken wij het jachtterrein in, totdat de claxon ons weer bijeenriep. Wéér verder. ”Nu komen wij in een gebied, waar soort a als een wig in het areaal van soort b dringt. Niet langer dan een half uur. Ook letten op de zeldzame soort c. En vooral niet laten afleiden door andere soorten, daarvan heb ik thuis dozen vol”. Wéér verder. Onze gids speelde de regisseur op het slakkentoneel van Cyrenaica. Volgende vindplaats, vijftien kilometer verder. ”Nu niet naar rechts, doch naar links! Rechts op de rotsen zit niets”. Wij zwenkten dus naar links. ”Nee, lager op de helling zoeken. Grote platte stenen omdraaien! En alleen op levende dieren letten”. Wij hebben die regie als vanzelfsprekend aanvaard, want zonder de leiding van onze ervaren gids zou onze buit stellig niet een tiende hebben bedragen van wat wij tenslotte meenamen.