In het C.B. no. 49 (IV 1953), p. 453, vroeg Kuiper onze aandacht voor de door Frömming (1947, Arch. Moll. vol. 76, p. 140) van Ridderkerk beschreven grote vorm van Monacha incarnata (Müll.). Hij wekte de leden op waarnemingen te doen over de uitgestrektheid van deze ”voorpost” van de soort in westelijk Nederland en over de dichtheid van de populatie. Op 25 september 1956 deden Van Bruggen en ondergetekende, als volgzame lezers van het C.B., een poging deze vorm bij Ridderkerk weer te vinden, maar vergeefs.