Elke geologische periode heeft een karakteristieke fossielinhoud met haar eigen soorten van mariene of continentale oorsprong. De veranderingen in fossielinhoud in de aardlagen vormt de basis voor biozones: de ene biozone heeft een duidelijk andere soortensamenstelling dan de volgende en de vorige. Bepaalde soorten of geslachten, die kenmerkend zijn voor een bepaalde biozone, zijn hiervoor aangewezen als gidsfossielen. De indeling van gesteenten op basis van fossielinhoud heet de biostratigrafie. Het correleren van vindplaatsen kan op verschillende manieren gedaan worden. Eén van die methodes is de biostratigrafie. Hierdoor kunnen zelfs geïsoleerde vindplaatsen gecorreleerd worden die honderden kilometers uit elkaar liggen. Dit is mogelijk door de aanwezigheid van dezelfde fossiele soorten, ook al is het gebied aan tektonische verstoringen onderhevig. De biostratigrafie is in eerste instantie een kwalitatieve methode ter rangschikking en geeft geen exacte dateringen. Een interessante vraag ontstaat als biozones aan absolute dateringen gekoppeld worden: “Representeren de biozones overal ook exact dezelfde tijdseenheden?”. Een illustratief voorbeeld voor deze vraag vormen de opeenvolgingen van fossiele knaagdierkiezen uit het Midden-Mioceen van Europa.

, , , , ,
Gea

Copyright: GEA/auteur

Stichting Geologische Aktiviteiten

A.A. Klompmaker. (2008). Biostratigrafische correlaties van continentale, Midden-Miocene afzettingen uit Europa. Gea, 41(1), 15–18.