Enige maanden geleden is mij informatie ter hand gekomen betreffende een herbarium van G.Smelt dat gedateerd is; 1924 – 1929. Het herbarium bevat 57 collecties die verzameld zijn in en rondom Eindhoven. Het gaat om 15 epifytische, vier epilitische en 38 terrestrische soorten. Daarnaast zijn er vier collecties elders uit Nederland en twee van de Vogezen. Het is een fraai herbarium van 41 genummerde vellen waarop één of twee collecties zijn geplakt. De lichenen zijn met zorg gedroogd, zorgvuldig opgeplakt en voorzien van kalligrafische tekst. De meeste determinaties bleken echter foutief of er was in een enkel geval geen naam ingevuld. Het materiaal is nagedetermineerd door Maarten Brand. Van de weinige epifyten vallen vooral de fraai ontwikkelde Bryoria fuscescens (tot 7.5 cm), Usnea hirta (tot 6.5 cm) en Cetraria chlorophylla op. Deze zijn in Nederland tegenwoordig zeldzaam en minder goed ontwikkeld. In het betrokken gebied zijn ze niet meer teruggevonden. Ook het materiaal van Parmelia caperata en Pseudevernia furfuracea is erg mooi ontwikkeld. Van deze soorten zijn nog slechts enkele nietige ‘restanten’ teruggevonden. Opvallend is ook dat Lecanora conizaeoides (op Quercus) het enige korstvormige licheen dat bewust is verzameld en enkele malen als begeleidend is meeverzameld, toen al algemeen moet zijn geweest. De oudste vondst van deze soort betreft door Wakker in 1904 bij Helvoirt verzameld materiaal. In die tijd was zij echter zeldzaam in de omgeving van ’s-Hertogenbosch en groeide alleen op Betula, Fagus en Pinus, maar niet op Quercus, zoals blijkt uit het onderzoek van Han van Dobben aan door Wakker verzameld materiaal. Dat Lecanora conizaeoides zich rond Eindhoven in 1925 al sterk had uitgebreid duidt erop dat de luchtverontreiniging toen al duidelijk merkbaar begon te worden.