Uit het artikel van Renssen (1980) blijkt dat het experiment om de Raaf als broedvogel terug te krijgen gunstig verloopt. Wij kunnen echter pas zeggen dat het geheel geslaagd is wanneer er enkele generaties vogels zelfstandig en zonder hulp van de mens opgroeien. Renssen wijst er echter op, dat deze Raven met Zwarte Kraaien kunnen worden verwisseld, niet herkend worden en het risico lopen buiten de uitzettingsterreinen te worden geschoten. Ik zou hier nog een andere gevaar aan willen toevoegen, namelijk om in een kraaienkooi te worden gevangen. Als voorbeeld hiervan moge het volgende geval dienen. Op 18 januari 1978 kreeg ik bericht van een jachtopziener in het noordoosten van Overijssel, dat er een Raaf in één van zijn twee vangkooien zat. Ik ben er terstond heengegaan en trof inderdaad een Raaf in de kooi aan. De vogel was erg wild en liet zich slechts met moeite grijpen. Zijn vleugellengte was 410 mm (die van Zwarte Kraaien varieert van 319-334 mm) zodat hij niet alleen belangrijk groter was maar ook terstond herkenbaar aan zijn veel grovere snavel en zijn wigvormige staart. Hij vertoonde overigens geen sporen van gevangenschap. Na te zijn gefotografeerd ringde ik hem met een Arnhemse ring en liet hem onmiddellijk daarna weer ter plaatse los.