In de middag van 5 augustus 1994 werd in de tuin van de eerste auteur op een coniferenhaag een rode heidelibel gezien. De tuin is gelegen in Hardinxveld-Giessendam in de wijk Wielwijk (Amersfoortcoördinaten 117,1-426,8). Het mannetje hing verticaal op 140 cm hoogte en was op dat moment de enige heidelibel in de tuin. Toen de eerste auteur zag dat er rode mijten op de vleugeladers waren aangehecht, besloot hij het individu te fotograferen (figuur 1). Nadat de dia’s ontwikkeld waren, probeerde hij de libel op naam te brengen, wat een zeer moeilijke opgave bleek. Later rees het vermoeden dat het wel eens de Zuidelijke heidelibel (Sympetrum meridionale) zou kunnen zijn. Meer dan vijf jaar later, op de libellenstudiedag van 11 maart 2000 te Utrecht, werd de dia voorgelegd aan diverse aanwezigen. In eerste instantie kon de soort niet met zekerheid op naam worden gebracht. In de weken erna werd echter vastgesteld dat het inderdaad S. meridionale betrof. Indien de waarneming door de CWNO wordt geaccepteerd, betreft het pas de tweede vondst van S. meridionale in Nederland. De tot nu toe enige Nederlandse waarneming stamt uit het einde van de 19e eeuw. Op 11 augustus van een onbekend jaar verzamelde Henk Albarda een mannetje bij Leeuwarden. De ware identiteit van dit individu werd pas in 1968 door M.A. Lieftinck vastgesteld (Geijskes & Van Tol, 1983). De zomer van 1994 was erg warm. De 4e augustus 1994, de dag voor de waarneming van S. meridionale, was de warmste dag van het jaar met een temperatuur van 36°C in Zuid-Limburg. Er werden relatief veel zuidelijke soorten gezien, waarvan de grote invasie van de Zwervende pantserjuffer (Lestes barbarus) het opmerkelijkst was. Waarnemingen van die soort werden al vanaf begin juli gedaan, maar het hoogtepunt van de invasie vond begin augustus plaats. Tevens werd in deze periode de Zuidelijke glazenmaker (Aeshna affinis) voor het eerst in lange tijd weer in Nederland waargenomen (Ketelaar, 1994; Wasscher 1995).